Paul is econoom, schrijver en spreker. Hij heeft ruim 10 jaar onderzoeks- en advieservaring en ervaring met politiek-bestuurlijke processen, op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Door zijn inhoudelijke bagage en procesvaardigheden is hij in staat om brede groepen belanghebbenden bijeen brengen rondom gedeelde oplossingen. Hierbij verbindt hij heldere visies met praktische keuzes, zodat iedereen weet waar we het voor doen, maar ook hoe we het kunnen doen.
Zijn projecten betreffen onder andere het ontwikkelen en evalueren van beleid voor gemeenten en ministeries, het ontwerpen en doorrekenen van uitvoeringsarrangementen en businesscases voor uitvoeringsorganisaties, en het begeleiden van strategie- en samenwerkingstrajecten. Paul adviseert vanuit zijn economische deskundigheid op verschillende beleidsterreinen. Hij is expert in het sociaal domein, waar hij sinds 2012 vele opdrachten heeft gedaan. Verder is hij actief als schrijver, spreker en adviseur op het terrein van postgroei, een paradigma met als doel een gelukkiger Nederland dat binnen de draagkracht van de aarde leeft.
Paul is met veel plezier actief voor diverse maatschappelijke bewegingen. Zo is hij voorzitter van stichting Genoeg om te Leven en lid van de raad van toezicht van stichting Landmerk. Daarnaast is hij oprichter en programmaleider van Postgroei Nederland. Namens deze denktank schreef hij het boek Er is leven na de groei.
Vanwege de toenemende zorgvraag zijn de kosten in het sociaal domein de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. Gemeenten houden die zorgvraag nu nauwlettend in de gaten en relateren deze aan de eigen begroting. Met flinke wijzigingen in de rijksbijdragen sociaal domein wordt het komende tijd belangrijker dan ooit om niet alleen te focussen op de kosten in relatie tot de begroting maar vooral ook de rijksbijdragen te volgen.
De overheidsmaatregelen tegen verspreiding van het coronavirus hebben een enorme impact op de economie en arbeidsmarkt. De gevolgen daarvan zullen ook in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet en schuldhulpverlening merkbaar zijn.
Ondanks alle inspanningen van bedrijven en overheden voor de circulaire economie daalt het materiaalverbruik voor Nederlandse consumptie niet. Sterker nog: in de komende decennia zal het materiaalverbruik fors stijgen.
Nog altijd hoor je met enige regelmaat: we hebben groei juist nodig om (milieu)problemen op te lossen. Onderstaand plaatje laat in één oogopslag zien dat dit niet klopt. De sociale kosten van de CO2-uitstoot die Nederland veroorzaakt zijn bijna net zo groot als ons gehele (!) bbp.
Groene groei is een vorm van wensdenken, zo tonen we aan in ons boek Er is leven na de groei. Om wensdenken overeind te houden, is gedeeltelijke ontkenning van de realiteit nodig. Eén van de thema’s waar de werkelijkheidszin in hoge mate ontbreekt, is het grondstoffenbeleid.
Een veelgehoord bezwaar tegen milieubeleid gericht op aanpassing van consumptiepatronen is in een wetenschappelijke studie verworpen. Het bezwaar is dat beperking van consumptiegroei niet mogelijk zou zijn, omdat groei nodig zou zijn om mensen tevreden te houden met hun inkomen.
Vanaf 2027 past het kabinet de verdelingssystematiek van het Gemeentefonds aan. Dit raakt ook het sociaal domein. Hierdoor krijgen sommige gemeenten minder geld voor de taken die zij moeten uitvoeren in dit domein. De gemeente Ermelo maakt zich hierover zorgen. Daarom stelde zij aan Berenschot de vraag hoe zij kan omgaan met dit te verwachten tekort op de gemeentebegroting.
Stel je voor: een Nederland dat binnen de grenzen van de aarde leeft. Een land waarin economische groei niet meer voorop staat, terwijl de welvaart van verreweg de meeste Nederlanders intact blijft. Een land waarin mensen gelukkiger worden, omdat ze minder stress en meer vrije tijd hebben.
Veel gemeenten zetten stappen in de richting van minder maatwerkvoorzieningen en meer algemene voorzieningen. Vaak gebeurt dit voorzichtig en durven ze nog niet écht te investeren in sterkere collectieve voorzieningen. Dat blijkt uit cijfers over de gemeentelijke zorguitgaven in de afgelopen jaren (zie onderstaande grafiek).
Er wordt de laatste tijd veel geschreven en gesproken over de milieu-impact van Nederlandse consumptie, verborgen impact die vooral in het buitenland plaatsvindt (daarbinnen vooral in landen uit het mondiale Zuiden). Er is veel minder bekend over de sociale impact van consumptie. Hoeveel verborgen werknemers werken er eigenlijk in niet-westerse landen voor Nederlandse consumptie?
In de afgelopen 35 jaar heeft de Nederlandse overheid opgeteld 265 miljard euro uitgegeven aan dit milieu- en klimaatbeleid – dat is ruim 33.000 euro per Nederlands huishouden, zo’n 950 euro per huishouden per jaar. Dit enorme bedrag gaven we uit, en ondertussen werden de meeste milieuproblemen erger in plaats van minder erg.
Wat voor klimaatbeleid willen Nederlanders? Daarover is men meer dan duidelijk: eerlijk en effectief beleid dat rekening houdt met de minst bedeelden. Deze heldere conclusie is te trekken op grond van een interessant onderzoek dat I&O Research heeft uitgevoerd in opdracht van de WRR. In een uitgebreide enquête (N = 2.313) legden zij 10 principes van rechtvaardig klimaatbeleid aan mensen voor en vroegen ze om aan te geven in hoeverre men het daarmee eens of oneens is op een schaal van 1-9 (1 = volledig oneens; 9 = volledig eens).
Er is een oplossing voor de klimaatcrisis waar je politici zelden over hoort, en technologen ook niet, en economen ook niet. Het idee ligt voor de hand, maar door het blinde geloof in groene groei zien we het niet (meer). Het is een idee dat niet alleen het milieu helpt maar ook Nederlanders gelukkiger maakt. De vergeten oplossing voor de klimaatcrisis (en andere milieucrises) waar ik het hier over heb, is arbeidstijdverkorting.
Een must-read voor beleidsmakers: de Integrale Circulaire Economie Rapportage van het PBL die vorige week verscheen. De hoofdconclusie uit het 289 pagina’s tellende rapport is: overheden en bedrijven plegen best veel inspanningen voor een circulaire economie, maar dit leidt onvoldoende tot tastbare resultaten, zoals een absolute reductie van het grondstoffenverbruik. We kunnen pas echt serieuze resultaten boeken als overheden veel ambitieuzer beleid gaan voeren. Concreet is er in het beleid voor de circulaire economie veel meer inzet nodig op de eerste twee treden van de R-ladder: refuse en rethink.
Velen zien de moderne economie als een ‘wonder’ dat vooruitgang bracht. Maar, is dat eigenlijk wel zo? Wat verklaart de vooruitgang? Hoeveel vooruitgang is er nog mogelijk? Kan bijvoorbeeld de inzet van kapitaal, arbeid en technologie de vooruitgang verklaren?
Als samenleving staan we dit decennium voor de fundamentele afweging hoe we toekomstige risico’s tegen elkaar afwegen, enerzijds de transitierisico’s die horen bij veel steviger milieu- en klimaatbeleid, anderzijds de fysieke risico’s die ontstaan als we te weinig actie ondernemen, waardoor de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis escaleren. Het is van groot belang dat scenario-analyses die economen en overheidsinstanties maken de risico’s adequaat inschatten en eerlijk tegen elkaar afwegen.
Er ontstaat steeds meer bewustzijn over het feit dat consumptiegroei vanaf een bepaald inkomen niet meer leidt tot meer geluk. Zo is de consumptie in Nederland sinds de jaren ’60 pakweg vervijfvoudigd, terwijl het geluksniveau ongeveer gelijk is gebleven. Dat roept de interessante vraag op: hoe zou Nederland eruit hebben gezien als we ons vanaf de jaren ’60 minder op economische doelen hadden gericht en meer op andere doelen, bijvoorbeeld sociale en ecologische doelen? Gaan meer geluk en minder milieu-uitputting samen?
Een ruime meerderheid van de Nederlanders vindt dat Nederland meer moet doen om de grote mondiale milieucrises, waaronder de klimaatcrisis, aan te pakken. Ook wijzen topwetenschappers erop dat het huidige groenegroeibeleid niet volstaat, omdat er geen wetenschappelijk bewijs voor is. Gelukkig is er een alternatief: postgroei.
Productwerk in re-integratietrajecten leidt tot toegevoegde waarde voor sociaal ontwikkelbedrijven. Maar, daar staan bedrijfskosten van gelijke omvang tegenover.
Op 14 mei hebben VNG en Jeugdzorg Nederland het rapport Kostprijsonderzoek Gecertificeerde Instellingen van Berenschot officieel in ontvangst genomen. In het onderzoek zijn de kostprijzen van de verschillende diensten en producten van de zogenoemde Gecertificeerde Instellingen (GI’s) in beeld gebracht. De organisaties geven met die diensten uitvoering aan de wettelijke jeugdbeschermingstaken en jeugdreclasseringstaken van de gemeenten.
Sinds de invoering van de Participatiewet zijn meer werkgevers aan het denken gezet over het in dienst nemen van arbeidsbeperkten. Toch zet slechts 4,5% van hen die plannen om in daadwerkelijke plaatsingen. En voor maar nipt een derde van de 32% arbeidsbeperkten betreft dit een duurzame arbeidsovereenkomst. Dat zijn de voornaamste uitkomsten van het ervaringsonderzoek onder 1.366 werkgevers dat Berenschot uitvoerde in het kader van de evaluatie van de Participatiewet. Vandaag presenteert het Ministerie van SZW, opdrachtgever van de evaluatie, de uitkomsten aan de Tweede Kamer.
Net als veel andere gemeenten, heeft Brummen moeite om de kosten en uitgaven in het sociaal domein in evenwicht te krijgen. Vorig jaar kwam deze gemeente geld tekort om hun taak goed te kunnen uitvoeren. Ze maakten een eigen analyse en hadden op basis daarvan al een aardig idee waar de oorzaken van de tekorten konden liggen. Echter wilden ze naar de toekomst toe concrete besparingsmaatregelen (bouwstenen) hebben voor een kloppende inrichting en uitvoering in het sociale domein. Daar kwam Berenschot in beeld.
Gemeenten proberen meer grip te krijgen op het sociaal domein door te investeren in preventie en toegankelijke voorzieningen. Dit moet ervoor zorgen dat inwoners sneller worden geholpen, met als doel problemen vroegtijdig op te lossen en op termijn kosten te besparen. Dat zijn de voornaamste uitkomsten van de jaarlijkse Benchmark Sociaal Domein.
Zo’n 25-29% van de totale middelen van de Wmo en de Jeugdwet wordt besteed aan het organiseren en coördineren van de zorg. Slechts 4-7% van deze zogeheten coördinatiekosten gaat naar de toegang tot zorg.
Het aantal jeugdigen dat zorg ontvangt – één op de tien – en ook de daarmee gepaard gaande kosten stijgen sinds de decentralisatie van jeugdhulp naar gemeenten in 2015. De toename is lastig te verklaren en gemeenten lijken weinig grip te hebben op de situatie. Het dashboard van Berenschot stelt gemeenten in staat zich met een referentiegroep te vergelijken en zo hun regie op jeugdhulp te vergroten.